Het mininumloon bedraagt vanaf april 1.806,16 euro bruto. Onder invloed van de inflatie ligt dat bedrag hoger dan wat vakbonden en werkgevers vorig jaar overeenkwamen.
De verhoging vloeit voort uit het sociaal akkoord dat vakbonden en werkgevers binnen de Groep van 10 vorig jaar in juni afklopten. Ze kwamen onder meer een verhoging van het zogenaamde gewaarborgd gemiddeld mininummaandinkomen (GGMMI) in verschillende fases overeen.
In een eerste fase moet het minimumloon dit jaar in april met 76,28 euro bruto hoger gaan tot 1.702 euro per maand. Maar dat wordt dus een hoger bedrag door de verschillende indexeringen, aangezien de spilindex sinds de datum van de ondertekening van deze overeenkomst drie keer werd overschreden.
In een collectieve arbeidsovereenkomst die woensdag ondertekend werd, is het bedrag, met inbegrip van de verhogingstoeslag, op 1 april aangepast om rekening te houden met die indexoverschrijdingen.
In twee latere fases (april 2024 en 2026) komt er telkens 35 euro bruto bij. Er is ook nog sprake van een vierde stap voor een verhoging van het minimumloon: vanaf april 2028 is nog een verhoging mogelijk, maar enkel als die in lijn is met de buurlanden en mits een eventuele compensatie voor de werkgevers.
UNIZO had vorig jaar gevraagd om de verhoging te compenseren via de fiscale en sociale werkbonus en om de meerkost voor de werkgever zo maximaal mogelijk te compenseren door de invoering van een zeer lage loongrens.
Op die manier gaat het niet ten koste gaat van jobs of van de werkgever, het versterkt de koopkracht voor de laagste inkomens en zorgt ervoor dat werken loont.